Wintergevoel

Het was in de winter van 1954 als ik mij goed herinner.

Ik was 9 jaar. M’n vader had net voor het donker werd, de hoofdwaterleiding in de put omwikkeld met stro en het papier van een 50 kg suikerzak. Het vroor dat het kraakte.

Ook niet vergeten om vanavond voor het slapen gaan een handje zout in het toilet afvoer te strooien?. De andere morgen stonden de “ bloemen” op de vensters en de waterleiding was niet gesprongen. Omstreeks de verjaardag van mijn opa op 7 januari, kon je altijd wel schaatsen, dat was nu ook het geval. Achter ons huis kon je opstappen en het ijs was van een perfecte kwaliteit. Dubbeltjes ijs zoals we dat als kind noemden. Helder bevroren water met witte rondjes groot als dubbeltjes en kwartjes ontstaan door het aardgas in de sloot.

Na een paar dagen strenge vorst wordt in ons naburig dorp een dorpentocht uitgeschreven, het was op een zaterdag, ik zal het nooit vergeten.

In de kop van Noord-Holland is voldoende water om een tocht te houden over 35 km of meer.

Aan mijn moeder vroeg ik of ik mee mocht doen. "Het kost maar een kwartje inschrijfgeld", zeurde ik.

"Nee", daar ben je nog veel te jong voor en bovendien het is 35 kilometer. Niet veel later komt Jan de melkboer die altijd op zaterdag komt afrekenen in zijn wijk.

Niet “skaassen” jongen in de Goorn? Vraagt hij in zijn west-fries dialect, “ik wil wel, maar het mag niet van mijn moeder, en mijn vader vindt het ook te zwaar voor mij”. “Ik ga ‘m vanmiddag wel rijen”, zegt Jan, “ik wil m’n nieuwe stalen noren uitproberen”.

Veel plezier hoorde ik mijn moeder nog zeggen toen hij de deur uitliep op weg naar een volgende klant.

Na het middageten riep ik, ”Ik ga nog even schaatsen hoor”, hierachter op de bulletocht, zo heet de sloot die aansluit op alle sloten in de wijde omgeving. Ik hoorde niets en bond mijn Friese doorlopers onder achter ons huis en vertrok met lange ”streken”, zoals mijn Friese vader het placht te noemen.

Het is na de middag en ik rijd over prachtig ijs voor de wind onbewust richting de start van de dorpentocht. Na een rit van ongeveer 5 kilometer zie ik het spandoek “Start”. Het is er een drukte van belang.

Inmiddels verstreek de tijd en opeens stond ik oog in oog met onze melkboer Jan. “Toch skaassen?” , vraagt hij mij in het sappige dialect.

“Nou ik wil wel, maar ik heb geen geld en ik mag eigenlijk ook niet”.

“Hier heje een kwartje, ken je ‘m toch nag rijen!”. En weg was hij op zijn nieuwe noren.

Het liep al tegen drieën toen ik mijn stempelkaart had bemachtigd en de zon werd al verdrongen door de avond. De route was goed aangegeven en last van de kou had ik niet. Voort ging het van de ene stempelpost naar de andere. Nu kwamen er lange open stukken met tegenwind. Een ijzige koude noordooster blies over de weilanden en sloten. Het was tegen zessen toen ik bij de eindcontrole in Ursem arriveerde.

“We wouwen al gaan sluiten jochie, want zes uur is de leste controle” , zei de met bontmuts getooide Ursemmer.

“Mot je nag trug?”,Vroeg hij, “ik zal maar niet allien gean”, sprak de man, “Weer woon je"?

"In Berkhout", antwoord ik schuchter, “Goh das nag een heul end, koik deer gaan nag een paar mensen naar Avenhorn, ga deer maar achteran”, zei de man vaderlijk. Met dit groepje reden we in donker over de ringvaart van de Beemster terug naar de startplaats.

Tegenwind en de thermometer al behoorlijk onder nul.

“Weer woon jij”? (dialect). Zo vroeg een van de meisjes op kunstschaatsen aan mij. "In Berkhout", antwoordde ik.

“Nou, den mot je nag een best end”.” Weet je moeder wel dat je nog op skaassen benne”?

“Nee”, zei ik bedeesd, “die benne vanself hartstikke ongerust”, zei de jonge vrouw. “Kom maar met ons mee dan kun je effe belle”!. “Weet je het telefoonnummer”? “ Ja, 313” is ons telefoonnummer".

Bij hun thuis mocht ik aan de telefoon, nadat de vrouw eerst even mijn ongeruste ouders in kennis habben gesteld, dat met mij alles in orde was. “Je ken met een fiets van ons naar huus rije”. Op een damesfiets zonder licht en met mijn friese doorlopers op de bagagedrager moest ik nog ruim vijf kilometer door de kou naar huis fietsen.

Van binnen gloeide ik vanwege mijn prestatie eerder op de dag, maar ik vreesde de toorn van mijn ouders.

Boos en diep ongerust waren ze,

“Waar zat je nou”?, kun je niet begrijpen dat we met dit weer en ijs voor het ergste vrezen. “Ja" antwoordde ik, ondertussen mijn medaille tonend, wat de sfeer van een behouden thuiskomst deed omslaan in "vertel”!

Buiten vroor het -12 gr. Genoeg voor nog weken ijspret.


A Beersma

Nov. 2006